De onderrok is het kledingstuk bij uitstek om de kleding en het silhouet vorm te geven. Naaisters gebruikten in het verleden veel verschillende manieren om onderrokken te verstevigen. Hierdoor hoefde de modieuze vrouw niet een groot aantal onderrokken over elkaar te dragen om toch een behoorlijk volume te bereiken. De nijvere naaisters maakten handig gebruik van de volgende oplossingen om onderrokken te verstevigen.
Gewatteerde onderrok
Reeds in de achttiende eeuw gingen naaisters onderrokken voeren met een gewone voering en een dikke, zachte tussenvoering. Zij gebruikten decoratieve motieven om de drie lagen van de gewatteerde rokken op de hand aan elkaar te naaien. Dankzij de sluike Empire mode aan het begin van de negentiende eeuw raakten de wijde en stijve onderrokken voor een korte tijd uit de mode. Met het opzwellen van de rokken na 1820 grepen de naaisters snel weer terug naar deze oude techniek.
De eenvoudige modellen zijn gemaakt van wol. Na het midden van de negentiende eeuw zien we ook luxueuze modellen in zijde verschijnen. De exemplaren van kleurig bedrukt katoen en een opvulling van dons (veren) zijn uitermate licht en warm.
Gesteven onderrok
Het stijven van een onderrok is de meest eenvoudige manier om de gewone katoenen onderrok meer volume te geven. Bij het stijven bevochtigde de wasvrouw het textiel met water en stijfsel. Daarna streek zij het met stijfsel doordrenkte katoen stevig met een heet (strijk)ijzer. Het opgedroogde stijfsel maakte het katoen stijver zodat de plooien boller uitstonden.
Natuurlijk was stijven geen permanente manier om een onderrok extra stevigheid en volume te geven. Maar door het ondergoed regelmatig te stijven gaf de wasvouw de onderrokken en andere kledingstukken steeds weer hun frisheid terug.
Om de onderrok extra volume te geven voorzag de naaisters de onderzijde van de rok van een extra hoge zoom. Later bracht zij rijen van oprijgen en zelfs stroken aan. Al deze oplossingen zorgden er voor dat de gesteven onderrokken stijf uit bleven staan. Maar hierdoor werden ze ook veel zwaarder.
Onderrok met koord
Na 1830 vonden de naaisters dat de onderrokken nog steviger moesten zijn en wijder uit dienden te staan. Hiervoor naaiden zij dik katoenen koord in de rokken. De katoenen onderrokken werden aanvullend gesteven, de modellen van wollen moiré niet.
Wevers van katoenen stoffen brachten halverwege de negentiende eeuw katoenen stoffen met ingeweven verdikkingen op de markt. De wijde onderrokken die van deze stoffen zijn gemaakt staan na het stijven koepelvormig uit.
Onderrok van crinoline
Haardoek, paardenhaar of crinoline is een stof waarbij de geweven inslag geheel of voor een groot deel bestaat uit paardenhaar. Deze stoffen waren de perfecte oplossing voor stijve onderrokken. Zij hoefden immers niet meer te worden gesteven en behielden onder alle omstandigheden hun stijfheid.
Reeds aan het einde van de achttiende eeuw maakten slimme naaisters hun nieuwste paniers – bouffantes – van paardenhaar. Toen Oudinot Lutel zich gedurende de tweede kwart van de negentiende eeuw ging bekwamen in het weven van paardenhaar ontstond de term crinoline. Zie verder onder Crinoline. Hier is ook te lezen dat onderrokken werden verstevigd met hoepels van balein en zelfs stalen horlogeveer.
Onderrok van wollen moiré
Omstreeks 1850 verschenen de eerste onderrokken van wollen moiré op de markt. Deze rokken waren niet zo duur als die van paardenhaar, maar voldeden uitstekend aan hun ondersteunende rol. Wat betreft het model is er in deze tijd weinig onderscheid tussen de rokken van crinoline en die van moiré.
Gedurende de komende decennia bleven de onderrokken van wollen moiré opduiken. Gedurende de jaren tachtig werden zij aan de achterzijde voorzien van uitstaande stroken. En gedurende de jaren negentig kregen deze onderrokken het modieuze, uitwaaierende trompet-model.
Toen aan het einde van de negentiende eeuw de wijde wollen moiré onderrokken uit de mode raken werden zij nog wel gedragen in de Nederlandse klederdrachten.
Onderrok met sleep
Vanaf 1875 nam het volume van de tournure geleidelijk af. De lange strakke kuraslijven en de sluike japonnen in prinsessenlijn – dat wil zeggen zonder taillenaad – waren de oorzaak van deze nieuwe mode.
De kleding duwde als het ware de tournure naar beneden. Hierdoor werden de onderrokken weer belangrijker. Dit waren nu nauwe onderrokken met lange volle slepen. Stijf gesteven waren deze onderrokken voldoende om de sleep van de sluike japon in model te houden. Hiervoor werden de achterpanden aan de binnenzijde van de rok sterk ingehaald met katoenen banden en samengebonden. Hierdoor bleef de sleep aan de achterzijde van het lichaam uitstaan en kreeg de sleep een grotere stevigheid om de japonrok te ondersteunen. De kleine strookjes op het zitvlak maakten een extra tournure overbodig.
Onderrok met binnenwerk
Vaak gebruikten naaister de gewone onderrok als basis om een versteviging in of op aan te brengen. Het meest gebruikelijk zijn de tournure-constructies die de sleep naar achteren dringen. Dergelijke constructies waren populair gedurende de jaren tachtig en negentig van de negentiende eeuw. Het hieronder afgebeelde voorbeeld (rechts) dateert uit 1893.
Petticoat
Ten tijde van de Eerste Wereldoorlog was het voor een korte periode mode om wijde en kuitlange rokken te dragen. Hierdoor werden de onderrokken ook weer belangrijk. Qua constructie lijken deze onderrokken heel veel op de exemplaren die de modieuze vrouwen omstreeks 1905-1910 droegen.
In de zelfmaak modebladen stonden tips om een oude nauwe onderrok aan te passen aan de nieuwe mode.
De kortstondige mode van deze wijde en enkellange rokken lokte kunstenaars uit hun grappigste spotprenten te tekenen.
Er waren in deze tijd zelfs vrouwen die kleine hoepelrokken droegen. Dit lijkt misschien extreem, maar het was wel praktisch. Voor de hoepels gebruikten de Amerikanen het flexibele featherbone.
Kort na de Tweede Wereldoorlog – om precies te zijn in 1947 – lanceerde de Franse couturiers Dior zijn eerste collectie onder de naam Ligne Corolle, spoedig bekend als de New Look.
Beide modes waren geïnspireerde op de achttiende-eeuwse panier japonnen en de negentiende-eeuwse crinoline jurken.
Gedurende de jaren vijftig werd het weer mode om wijd uitwaaierende rokken te dragen. Zowel volwassen vrouwen als teenagers adopteren de wijde onderrok of petticoat.
Handige naaisters kozen voor hun petticoats de nieuwste stugge tule, die zij niet meer hoefden te stijven.
Onder invloed van Amerika werden tevens modellen op de markt gebracht met stalen hoepels. De traditionele modellen hadden een hoepel, verstopt onder het tule en kant.
De hoepelrokken – zoals de ‘ Hoop-la’ – uit het einde van de jaren vijftig leken op de negentiende-eeuwse cages. De vrouw die niet van stijven hield kocht deze modellen in een kartonnen envelop en hoefde ze maar een keer zelf in elkaar te zetten. Dit was niet moeilijk, want de verticale banden en de horizontale hoepels bevestigde je aan elkaar met behulp van drukkers.
De opblaasbare petticoats omstreeks 1960 bleken niet praktisch te zijn. Er kwamen vervelende knikken in en ze raakten snel lek. Een beetje zoals bij de opblaasbare crinolines uit de negentiende eeuw.
De in Amerika gepatenteerde opklapbare en in model verstelbare Belle o’ the Ball uit het einde van de jaren veertig was eveneens niet praktisch. De vrouwen die deze hoepelrok droegen moesten de rok en onderrokken van het avondtoilet optillen ten einde bij het mechanisme te komen om de hoepels vast te zetten in een koepel- of kegelmodel. Wel was het mogelijk om met de bijgeleverde banden deze hoepelrok in een panier- of tournure-model te brengen.
Een dergelijk constructie was eerder handig voor modeshows dan een gewone vrouw. Zij moest immers steeds weer voor het vervoer in de auto de hoepels losmaken en opnieuw fixeren.