Aan het begin van de negentiende eeuw droeg de modieuze vrouw – geheel in overeenstemming met de Empire mode – eenvoudige en nauwe kleding met een hoge taille.
Omstreeks 1820 liet de invloed van de Romantiek zich gelden. Geleidelijk nam de wijdte van de rok toe en zwol het volume ervan op. Het volume van de pofmouwen groeiden evenredig mee.
Naarmate de rok van de japon wijder werd begonnen de vrouwen steeds meer gesteven onderrokken opeen te stapelen en nam het verlangen naar een praktischer alternatief drastisch toe. De crinoline onderrok en de stalen crinoline bleken een geschenk uit de modieuze hemel te zijn.
CRINOLINE ONDERROK 1839-1856
In 1839 lanceerde de Fransman Oudinot Lutel zijn sous-jupe Oudinot of crinoline onderrok. Crinoline was een stof die bestond uit een ketting van katoen (en waarschijnlijk in de beginjaren ook van linnen) en een inslag van paardenhaar. Voor de duidelijkheid: dit zijn de lange haren van een paardenstaart. Door het horizontaal ingeweven paardenhaar stond deze crinoline onderrok – ook wel kortweg crinoline genoemd – stijf uit en diende als basis voor de gesteven onderrokken. Dankzij Oudinots uitvinding konden de modieuze vrouwen minder onderrokken gaan dragen.
Het plaatje hetwelk wij onze lezeressen thans voorleggen, is wèl een geheel nieuw kostuum, maar herinnert ons tevens de vroegere tijden; het middeleeuwsche begint meer en meer te herleven, en op weinig na herleven de hoepelrokken, die door Oudinot Lutel zoo heerlijk nagebootst zijn, zonder er de last van te doen gevoelen. [De Bon Ton, 1842.]
Het model van de paardenharen crinoline was gelijk aan de snit van de overige onderrokken. Zij was aan de voorzijde glad en aan de achterzijde sterk geplooid aan de tailleband genaaid. Indien gewenst was de onderzijde verstevigd met twee gerimpelde stroken. In de jaren veertig werd het silhouet door de Lodewijk XIV-stijl sluiker en de paardenharen crinoline te stijf bevonden. In deze tijd introduceerde Oudinot Lutel onderrokken van gecrinoliseerde stoffen. In deze stoffen (flanel en wol) verstevigde hij de inslag met paardenhaar. Zijn nieuwe onderrokken vielen soepeler rondom het lichaam dan de onderrokken van pure crinoline.
De ruimte der rokken schijnt eenigzins te verminderen, men wil zulke ruime omvangen niet meer, vandaar de val der sous jupes crinoline. Men neemt thans tot dat einde gecrinoliseerde flanel, dat licht en warm is, en tevens zeer buigzaam zonder dikte bij te brengen. [De Bon Ton,1843.]
Gedurende de jaren vijftig, toen de mode door de Lodewijk XV-stijl werd bepaald, droegen de modieuze vrouwen opnieuw wijd uitstaande rokken. In deze tijd namen zij opnieuw de stijve crinoline onderrok op in hun garderobe. Een wijde gesteven katoenen onderrok met ingenaaid of ingeweven koord was een goed alternatief.
STALEN CRINOLINE 1856-1871
Halverwege de jaren vijftig bleven de rokken in omvang toenemen. Enkele naaisters vonden het noodzakelijk om hoepels van balein in een van de onderrokken te naaien. Deze oplossing leek doeltreffend, maar was verre van praktisch.
De uitkomst werd in 1856 geboden door een Française, genaamd Milliet. Volgens een eigentijds artikel was Milliet een Parijse winkeljuffrouw. Uit economisch oogpunt verving zij het relatief breekbare balein van de onderrokken door flexibel staal. Dit soepele stalen band was niet veel anders dan dat van een horlogeveer. Tevens was zij de eerste die de onderrok verving door een set verticale banden (Journal des Dames et des Demoiselles, Brussel, december 1865). Deze open constructies kregen de naam ‘cage’, Frans en Engels voor ‘kooi’. Milliet was een succesvolle zakenvrouw, want zij sleepte haar concurrenten zeer succesvol voor het gerecht.
De Amerikaanse crinolinefirma van de gebroeders Thomson zag in 1861 kans het Franse patent van juffrouw Milliet te kopen. Dit patent gold overigens ook in België en Engeland. Hierdoor kreeg dit bedrijf een uitstekende basis in handen om in Europa uit te groeien tot de grootste en bekendste crinolinefabrikant. In Amerika daarentegen was Thomson een van de vele fabrikanten.
Dankzij de goed georganiseerde massaproductie van de stalen crinolines en cages werden de hoepelrokken in verhouding goedkoper en daardoor bereikbaar voor een veel grotere groep vrouwen. De grote verspreiding van de modebladen uit de tweede helft van de negentiende eeuw vergrootte tevens de invloed van de nieuwe crinolines. Deze bladen bespraken de nieuwste modellen en leverden regelmatig patronen met een beschrijving om voor de handige naaisters na te maken.
Patenten
De industrie van de crinolines werd binnen een korte periode van groot belang voor de economie. In deze tak van industrie ging veel geld om. Omdat de markt beperkt was moesten verschillende bedrijven met elkaar concurreren. De grote fabrikanten hielden de concurrentie op een afstand door hun vernieuwingen te beschermen met patenten.
De patenten hadden betrekking op de toegepaste materialen en de constructie van de hoepelrok. Ook gebruikten zij een Trade Mark om zich te onderscheiden van de concurrenten.
De patenten kunnen uitstekend worden gebruikt om tijdloze modellen te dateren. Bovendien vertellen de patenten ons het verhaal achter het ontwerp, de uitvinder of uitvindster en de productiemethode.
De vormverandering
In de vijftien jaar (1856-1871) dat de stalen crinoline bijna onafgebroken werd gedragen onderging zij vele vormveranderingen. De wisselende modes en de veranderende snit van de modieuze japonnen vereisten regelmatig een nieuw model crinoline. In overeenstemming met de verschillende silhouetten binnen deze periode zijn vijf fasen te herkennen.
Fase 1, 1856-1859
In de eerste fase van de ‘levensgeschiedenis’ van de stalen crinoline is te zien hoe de uitvinders en producenten haar lanceerde en hoe zij uiteindelijk de strijd tegen de onderrok won.
Veel rijke vrouwen met smaak bleven lang de onderrokken en de crinoline van paardenhaar trouw. Naaisters verstevigden alternatieve onderrokken met koord, touw of stro. Maar de moderedacteurs beschouwden balein, ijzer en staal als ongeschikt voor een damestoilet.
Het is wel niet waarschijnlijk dat de overdreven stijve onderrokken mode zullen blijven. Hieronder verstaan wij die met baleinen, strooijen en ijzeren banden, welke de dames het aanzien van torenklokken geven en waarvan de grondstoffen, zoo als ijzer, staal, enz. zeker te pas komen bij het bouwen van een huis, maar bepaald misplaatst zijn, bij een dames toilet. [Aglaja, 31 maart 1857.]
Maar het bleek een ongelijke strijd te zijn. Aan het einde van deze fase waren de rokken zo wijd geworden dat de benodigde omvang slechts met een hoepelrok kon worden bereikt. De stalen crinoline bleek bovendien veel lichter en goedkoper te zijn dan de dracht van meerdere gesteven onderrokken. Bovendien kon de stalen hoepelrok elke gewenste vorm aannemen: een koepel, een kegel of een kelk; met of zonder sleep.
Dankzij deze voordelen raakte de hoepelrok bij veel vrouwen ingeburgerd. Hadden de rijke en adellijke dames aanvankelijk nog hun bedenkingen, de praktisch ingestelde burgervrouwen waren direct overtuigd van het gemak van de nieuwe hoepelrokken.
De nieuwe stalen crinoline was niet zomaar een hoepelrok. In deze periode had de crinoline, als gevolg van de ingebouwde tournure, een koepelvorm met een sterk accent aan de achterzijde. De gepatenteerde modellen van de Amerikaanse firma Douglas & Sherwood uit 1858 zijn hiervan goede voorbeelden. Zie de afbeelding hiernaast.
Novelty – luchtwerk
Naast de rokken met stalen hoepels waren er ook opblaasbare constructies op de markt. Deze rokken waren ingenieus voorzien van met elkaar verbonden rubberen banden die met behulp van een mondstuk werden opgeblazen. Dergelijke uitvindingen waren goed genoeg voor een patent. Eén van deze patenten noemt een kleine blaasbalg waarmee de rok naar wens kan worden opgeblazen. De draagster moest immers de lucht uit de rok weg laten lopen voordat ze met deze rok aan een tafel kon gaan zitten.
Zover ik weet zijn deze crinolines niet bewaard gebleven. Rubber raakt snel lek en vergaat uiteindelijk. Toch waren de opblaasbare rokken voor een korte periode het nieuwtje van het moment. Vooral op spotprenten moesten de crinolines met luchtwerk het ontgelden. De dienstmeid of de vader moest hard blazen voordat de modieuze vrouw naar het bal kon gaan.
Waarschijnlijk verging het de opblaasbare crinolines net zoals de opblaasbare petticoats omstreeks 1960. Ze zaten niet goed en raakten binnen de kortste keren lek. Daarna kon je ze weggooien.
Fase 2, 1859-1861
In deze tijd werden de crinolines vrijwel algemeen gedragen. Wel veranderden de hoepelrokken langzaam van model.
Het volume rond de heupen verdween terwijl de zoom wijder werd. Doordat het volume van de rokken naar beneden zakte dachten de redacteuren dat de crinoline zou gaan verdwijnen. De meesten verheugden zich hierover. Het tegendeel was waar.
De koepelvorm ontwikkelde zich geleidelijk tot een kegelvorm, waarbij de achterzijde bol bleef uitstaan.
De gebroeders W.S. & C.H. Thomson waren in 1860 vooruitstrevende crinoline-fabrikanten die reeds een gerend model zonder tournure-accent op de markt brachten. In dit jaar maakten de Thomsons zelfs ook nog een onderrok van paardenhaar. De ingebouwde tournure verdween pas volledig in de volgende periode.
Zowel in Frankrijk als Amerika sleepten de elkaar beconcurrerende crinoline-fabricanten voor de rechter. De inzet van deze processen waren de patenten.
Fase 3, 1861-1866
In het veranderende modesilhouet lieten de couturiers en naaisters zich niet meer inspireren door de Lodewijk XV modes, maar door de Lodewijk XVI kleding. De modieuze japon viel glad over de heupen en eindigde aan de achterzijde in een sleep. In de loop van de jaren verdween de ingebouwde tournure en groeide de sleep in de lengte. Hierdoor ging de enigszins bolle belijning aan de achterzijde geleidelijk over in een rechte lijn.
Als gevolg van de mode van de lange slepen in de salons werd het omstreeks 1863 voor modieuze vrouwen noodzakelijk om twee verschillende hoepelrokken in de garderobe te hebben. De kleine ronde crinoline behoorde bij de wandel- en reiskleding en het model met een lange sleep bij de avond- en balkleding.
Zur Gesellschafts-Toilette, Welche für die Robe eine Schleppe erfordert, muss auch die Crinoline nach hinten sehr lang geschweift, en queue sein, um die Robe gehörig zu stützen. – Da jedoch zur Strassentoilette, namentlich bei Regenwetter, eine Robe mit Schleppe nicht allein unbequem, sondern sogar lächerlich erscheint, so ist in diesem Fall auch der Jüpon mit queue unstatthaft. Also “Alles am geeigneten Ort”. Der rund abschliessende Rock auf der Strasse, die Schleppe im Salon. [Der Bazar, 23 juni1863.]
Het onderscheid tussen de twee bovengenoemde modellen bleek in gebruik toch niet voldoende te zijn. Zelfs een ronde crinoline met een bescheiden omvang bleek vrij onhandelbaar te zijn in een kleine ruimte als in de omnibus, treincoupé of theaterloge.
Zitcomfort
Uitvinders en fabrikanten vonden de oplossing voor het probleem in opklapbare modellen, die na het opstaan van de vrouw hun oorspronkelijke vorm en omvang zouden herkrijgen. In deze modellen waren de hoepels aan weerszijden van het voorpand scharnierend gemaakt. De negentiende-eeuwse mobiele vrouw kon vrij gemakkelijk de achterzijde van de crinoline naar voren trekken en hier over elkaar slaan wanneer zij ging zitten.
Verder werd het voorpand met een elastieken band om de benen bevestigd. Deze constructie werkte in feite als bij een tournure. Met het gevolg dat wanneer de vrouw opstond de crinoline haar oorspronkelijk vorm met uitstaande achterzijde weer aannam.
Bij andere, praktisch ogende, exemplaren waren de onderste hoepels aan weerszijden scharnierend aan elkaar bevestigd. De draagster kon door middel van twee koorden de hoepels bij het scharnierende gedeelte optrekken. Omdat de hoepels diagonaal werden opgetrokken werd de omvang van de onderste hoepels kleiner. Hierdoor kon de vrouw gemakkelijker plaatsnemen in een beperkte ruimte.
Modellen
Fabrikanten van crinolines en cages waren constant bezig om hun modellen te verbeteren. En veel van deze vernieuwingen werden door een patent beschermd.
In de periode 1861-1864 zorgde een sikkelvormig pandje – al dan niet verstevig met baleinen – ervoor dat het volume van de open cages aan de achterzijde werd geconcentreerd. Dit pandje werd direct aan de tailleband gestikt en veroorzaakte een bolle belijning.
In 1865 kregen de crinoline voor baljaponnen een lange sleep met een rechte belijning. In deze tijd hadden de hoepelrokken hun grootste omvang: 350 cm. Revolutionair was het model dat uit een kleine crinoline bestond voor thuis en een losse op de rok te knopen aanvullende sleep voor onder baljaponnen.
Fase 4, 1866-1868
In 1865 was het nog duidelijk dat modieuze vrouwen onder hun elegante toiletten met lange slepen een grote hoepelrok met lange sleep moesten dragen. Maar met ingang van 1866 was dat niet meer zo gemakkelijk. In deze fase streden twee mode invloeden om de macht: het volle Lodewijk XV silhouet en het sluikere Lodewijk XVI of Empire silhouet.
Als gevolg hiervan konden de modeminnende vrouwen kiezen uit twee verschillende crinoline-modellen: die met een enigszins bolle belijnen en die met een holle vormgeving. In dit jaar verdween bovendien de extreem lange sleep. Het volume van de crinolines verminderde zo drastisch dat de moderedacteuren opnieuw in de veronderstelling waren dat de crinoline zou verdwijnen.
De reeds zoo lang op ieders lippen zwevende vraag over het “zijn of niet zijn” der crinolines, is nog niet beslissend beantwoord en houdt de gemoederen der mode maaksters voortdurend in groote spanning. Keizerin Eugénie verscheen reeds enkele malen in een kostbaar doch eenvoudig toilet en oogenschijnlijk zonder crinoline! Zou de schijn waarheid bevatten, zou de crinoline worden afgeschaft? [De Bazar, 1 mei 1866.]
Voorlopig nog niet, ondanks het feit dat een kleine groep vooruitstrevende vrouwen voor een korte tijd de kleine crinoline inruilden voor gesteven onderrokken of een rok van paardenhaar.
De vorm van de crinoline veranderde van een kegel naar een kelk. Zij bestond uit een gladde gerend geknipte rok die aan de achterzijde in een kort sleepje uitliep. Dit model werd slechts aan de onderzijde voorzien van enkele hoepels. Hierdoor kregen de rokken aan de achterzijde een holle belijning in plaats van de rechte. Deze modellen maakte het mogelijk dat het rokgedeelte boven de hoepels werd vervangen door een stelsel van verticale banden. Deze rokken werden regelmatig omschreven als Empire modellen.
Fase 5, 1868-1871
De glad vallende en gerend geknipte rokken uit de voorgaande jaren bevielen niet meer. Toch droegen de modieuze vrouwen deze rokken nog zeker tot in 1870. Maar de meerderheid wilde weer iets anders. De naaisters vonden de oplossing door de rokken wijder te maken en aan de achterzijde van ruime plooien te voorzien. Tevens zetten zij schootjes aan de lijven en namen de overrokken aan de achterzijde van het lichaam op.
In het silhouet dat hierdoor ontstond lieten de modemaaksters zich inspireren door achttiende-eeuwse modes. Met name de robe à la polonaise uit de jaren tachtig diende als voorbeeld voor dit silhouet.
Vanaf 1868 werden de meeste rokken weer aanvullend ondersteund door crinolines met een ingebouwde tournure. De vrouwen die nog wel hun eenvoudige japonnen wilden afdragen gebruikten een losse tournure om de oude gerende crinoline aan te passen aan de nieuwe tournurelook.
De eerste crinolines met dit nieuwe model waren overigens in Parijs al in 1867 bij de firma Dugé te verkrijgen. Het betrof hier de gepatenteerde Le Jupon Parisien Régulateur Breveté. [Journal des Dames et des Demoiselles, Brussel, oktober 1867.]
In dit model werd de tournure gevormd door een sikkelvormig pandje dat was opgespannen door baleinen. Het dichte rokgedeelte met hoepels was aan de tailleband en tournure bevestigd met brede in de lengte te verstellen banden. Een afbeelding van de gepatenteerde crinoline met tournure van De Plument verscheen pas in 1870 in een advertentie. Zie de afbeelding hierboven. Echter, het patroon was al eind 1868 beschikbaar onder de naam van een ander.
In 1868 raakte deze mode internationaal bekend en begonnen steeds meer vrouwen dit silhouet imiteren. Als gevolg hiervan raakte de in volume te regelen tournure uit de beginjaren van de crinoline opnieuw in gebruik.
In de loop der jaren groeide het volume van de tournures, terwijl de omvang van de crinolines afnam. Tegen 1870 had de kleine crinoline haar sleepje verloren en had zij de koepelvorm herkregen.
Inmiddels was de doorsnede van de crinoline zo klein geworden dat de naaisters en uitvinders de stalen hoepels vervingen door rollen paardenhaar of gesteven strookjes. Deze rokken duidden zij niet meer aan met de term ‘crinoline’, want die naam werd inmiddels te veel geassocieerd met stalen hoepels.
De stalen veeren komen langzamerhand al meer en meer in onbruik; wel worden er nog crinolines met veêren gedragen, doch als meer elegant bezigt men tegenwoordig rokken van stijve geruite stof, die van voren ter halver hoogte en van achteren geheel met 12 – 15 duim breede strooken, waarvan de randen door meerdere ingenaaide opnaaiseltjes nog meer stevigheid erlangen, bedekt worden. Stijf gesteven, verleenen zulke rokken den besten steun bij de luchtiger zomertoiletten, waarbij de stalen veêren van een crinoline zoo ligt in het oog vallen. [ De Bazar, 15 juli 1870.]
In deze tijd was een duim hetzelfde als een centimeter nu. Het is heel verwarrend dat in de handel het nieuwe maatstelsel werd gebruikt, maar nog in combinatie met de oude termen zoals ‘duim’ en ‘el’.
Omstreeks 1870 werden ook de crinolines van paardenhaar weer extreem populair bij het modieuze publiek.
ERFENIS
Later zien we nog regelmatig de crinoline of hoepelrok terug in de mode komen. Gedurende de jaren tachtig van de negentiende eeuw waren de tournures vaak zo groot dat de naaisters ook de onderzijde van de rok verstevigden met een aantal hoepels. Deze onderrokken kregen soms zelfs weer de naam ‘crinoline’.
Tijdens de jaren negentig en de Eerste Wereldoorlog droegen vrouwen op een kleine schaal hoepelrokken teneinde de kegelvormig uitstaande rokken afdoende te ondersteunen.
En ook gedurende de jaren vijftig werden Amerikaanse wijde petticoats extra verstevigd met een hoepel in de zoom. Er waren zelfs open kooiconstructie op de markt met twee stalen hoepels aan katoenen banden, volledig demontabel. Zij waren te koop onder de naam Hoop-la.
In deze tijd was ook de volledig in model aan te passen hoepelrok met de naam ‘Belle o’ the Ball’ te koop. De vrouw kon deze rok na gebruik eenvoudig opklappen en opbergen in de kleine, meegeleverde kunststof box.
Gedurende de tweede helft van de jaren tachtig van de twintigste eeuw keek de Engelse ontwerpster Vivienne Westwood met een knipoog naar het verleden toen zij haar ‘mini crini’ lanceerde. Deze mini crini is geen onderrok meer, maar een gewone korte rok met kunststof hoepels.